Na een lange winter social distancing is iedereen wel toe aan een dagje buiten in de zon. Ben je op pad, let dan goed op en misschien zul je de komende maanden het oranjetipje treffen. Deze vlinder komt namelijk ook net uit zijn winterslaap voor een prachtig luchtballet.  

Een opvallende vlinder
Anthocaris cardamines, oftewel het oranjetipje, is een typische voorjaarssoort die algemeen in vrijwel heel Nederland voorkomt. De mannetjes van de soort zijn goed te herkennen aan de naam gevende fel oranje vlekken op de puntjes van hun voorvleugels. Bij de vrouwtjes ontbreekt dit kenmerk, waardoor die moeilijker zijn te onderscheiden van andere vlindersoorten. Zowel mannetjes als vrouwtjes hebben aan de onderkant van hun achtervleugels een geelgroen gemarmerd patroon dat zichtbaar wordt wanneer hun vleugels dichtgeklapt zijn.


Foto: Mannetje van het oranjetipje

Een voorjaarsvlinder
Vanaf eind maart tot begin mei kun je deze soort zien rondvliegen. De mannetjes komen het eerst uit hun winterslaap, pas een week of twee later beginnen vrouwtjes te ontpoppen. Ieder vrouwtje paart slechts één keer, en vervolgens gaan ze op zoek naar de ideale planten om hun eieren op te leggen. Ze kiezen voor planten in het buurt van bomen of struiken, zodat de volgroeide rupsen daar later een veilige overwinteringsplek kunnen vinden. Daarom is deze soort typisch te vinden in open grasland aan bosranden, of in de buurt van struiken.  

Een belangrijk waardplant
Naast de behoefte aan bomen in de omgeving is het oranjetipje ook op andere manieren kieskeurig. Zo leggen de vrouwtjes hun eitjes maar op een beperkt aantal plantensoorten, omdat de rupsen alleen van planten uit de kruisbloemigen familie eten. De pinksterbloem, of Cardamine pratensis, is een van de belangrijkste waardplanten (=gastheerplanten) van het oranjetipje. Van april tot juni kun je de mooie witte, lichtpaarse of roze bloempjes van deze soort zien bloeien in vochtige grasland, moerasgebieden en bermen. Net als het oranjetipje is de pinksterbloem in Nederland zeer algemeen.  

 
Foto: mannetje (links) en vrouwtje (rechts) op een pinksterbloem (foto's door Wiegert Steen)

Reproductie
De mannetjes houden zich vooral bezig met patrouilleren. Daarbij vliegen ze een vaste route en zoeken langs die route naar vrouwtjes om mee te paren. En dat doen ze ijverig: alles wat op een vrouwtje lijkt, inclusief stukjes papier, gaan ze achteraan! Als een mannetje een vrouwtje tegenkomt, voert die eerst alleen een baltsvlucht uit. Als het vrouwtje wil paren volgt er dan een gezamenlijk baltsvlucht voor de daadwerkelijke paring. Mannetjes gaan daarna door met patrouilleren. De vrouwtjes daarentegen, paren maar een keer, en wijzen na te hebben gepaard alle andere mannetjes af. Al snel beginnen ze planten uit te zoeken om eieren af te zetten. Vaak kun je ze ook op een ander plant een poosje zien rusten of nectar drinken.   

Van ei …
Vrouwtjes leggen een enkel ei per pinksterbloem, net onder de knoppen. Het flesvormig eitje is eerst een lichtgroene kleur, maar wordt geleidelijk fel oranje, en na ongeveer een week komt het rupsje eruit gekropen. Deze eet als eerst zijn eischaal op, en vervolgens de zaaddozen van de pinksterbloem, ook wel hauwtjes genoemd. Jonge rupsen hebben verse hauwtjes nodig omdat die nog zacht zijn, wat oudere rupsen kunnen de hardere rijpe hauwtjes aan. Daarom zetten vrouwtjes hun eitjes af op planten die nog niet of nauwelijks bloeien: op deze manier zijn de hauwtjes maar net ontwikkeld tegen de tijd dat de rupsen uit het ei komen.

… tot pop
De rupsen van het oranjetipje zijn groen, met zeer kleine zwarte stipjes over hun hele lichaam, en verdwijnen hierdoor makkelijk in de achtergrond. Ongeveer drie weken lang houden ze zich bezig met eten en groeien. In deze korte tijd worden ze wel twintig keer zo lang als toen ze het ei uit kropen. Rond eind mei tot begin juni gaan de volgroeide rupsen op zoek naar een verpopplek. Ze verlaten hun waardplant en trekken de bomen of struiken in. Daar spinnen ze zichzelf vast en veilig in, en gaan alvast verpoppen om te overwinteren. Deze nieuwe generatie oranjetipjes zal volgend jaar aan de beurt zijn om te reproduceren. Zo is er eigenlijk maar één generatie per jaar.  

Oranjetipjes in de tuin
Wil je oranjetipjes in je tuin hebben, zorg er dan vooral voor dat hun waardplanten aanwezig zijn. Naast de pinksterbloem wordt de look-zonder-look ook veel door deze soort gebruikt als waardplant, en in mindere mate ook de damastbloem en de judaspenning. Ook kun je ervoor zorgen dat in april en mei er genoeg nectarplanten bloeien voor de vlinders, en dat er bomen of struiken in de directe omgeving zijn waar de rupsen zich kunnen verpoppen en overwinteren. Maai je gazon niet te vroeg, of maar deels, zodat hauwtjes zich kunnen ontwikkelen en de rupsen die kunnen eten. Zo hoef je niet eens op pad om van het luchtballet te genieten!